Het Amerikaanse Kiescollege, ‘Electoral College’, kreeg het er weer flink van langs na de presidentsverkiezingen van 2016. Hillary Clinton kreeg 3 miljoen stemmen meer dan Donald Trump van de bijna 137 miljoen uitgebrachte stemmen, maar werd geen president omdat Trump meer kiesmannen in het Kiescollege kreeg. En het is best mogelijk dat het in 2020 weer gebeurt. Sinds de ‘founding’ van de Verenigde Staten wonnen in 57 presidentsverkiezingen vier kandidaten niet het meeste aantal stemmen van de Amerikaanse bevolking, maar werden wel president. Van de vier, gebeurde dat twee keer in de laatste 20 jaar. Door het Kiescollege is de focus niet op de stem van alle Amerikanen, maar alleen op een beperkt aantal Amerikanen in een beperkt aantal staten. De roep om hervorming of afschaffing van dit archaise, symbolische instituut wordt nu steeds luider en verschillende hervormingsvoorstellen doen de ronde. Wat is dat Kiescollege en waarom is dat Kiescollege er überhaupt?
Het oorspronkelijke Kiescollege
Het presidentschap, het hoofd van de uitvoerende macht, was in eerste instantie niet bedoeld als een machtig instituut. Amerika had zich immers net losgemaakt van een alleenheerser, King George III. De wetgevende macht moest het democratische machtscentrum van de nieuwe natie zijn. De uitvoerende macht moest slechts dat doen wat de naam zegt, het uitvoeren van de wetten die de wetgevende macht voortbrengt. Tijdens de Constitutionele Conventie in 1787 konden de opstellers van de uiteindelijke Grondwet het lang niet eens worden over hoe die President gekozen of benoemd zou moeten worden. Het oorspronkelijke plan van James Madison voorzag een benoeming door de nationale wetgever. Directe verkiezing door het volk werd keer op keer snel weggezet als gevaarlijk, omdat de bevolking te ongeïnformeerd zou zijn en erg beïnvloedbaar (onder andere door vreemde mogendheden); een algemene angst die leefde onder de Amerikaanse grondleggers. Maar benoeming door de wetgever zou elke onafhankelijkheid van de uitvoerende macht ook negatief beïnvloeden. De invoeging van kiesmannen die op hun beurt de uitvoerende macht kiezen werd tijdens de conventie de voorkeur. Maar wie benoemt de kiesmannen? Het volk, de federale wetgever, of de wetgevers van de verschillende staten? Het werd, in eerste instantie, het laatste. De kiesmannen uit de verschillende staten komen bijeen in een kiescollege en kiezen vervolgens de president. De link met het volk was ver te zoeken, behalve dan in het berekenen van het aantal kiesmannen, indirect gebaseerd op de grootte van de bevolking. Het aantal kiesmannen werd bepaald door het aantal Congresleden van een staat. Madison verwachtte niet dat daardoor grotere staten of kandidaten uit die staten in het voordeel zouden zijn, want hij dacht dat de kiesmannen hun stemmen over misschien wel vijf kandidaten zouden verspreiden.
Twee partijen
Eigenlijk heeft het Kiescollege, neergelegd in Artikel II, sectie 1 van de Grondwet, nooit gewerkt zoals de opstellers van de Grondwet hadden bedoeld. Het was het eerste institutionele slachtoffer van het tweepartijen stelsel dat zich al tijdens de twee termijn van de eerste president, George Washington, ontwikkelde; de ‘Federalists’ tegenover de ‘Democratic Republicans’. In 1796 werden de eerste echte verkiezingen voor het presidentschap gehouden (Washington was benoemd). Federalist Vice-President John Adams werd opvolger van Washington. Zijn politieke tegenstander in die strijd en aanvoerder van de Democratic Republicans, Thomas Jefferson, werd geheel volgens de regels van de Grondwet vice-president. Snel realiseerde men dat dit een ongewenste en onwerkbare situatie was. In 1800 werden werd het chaos toen twee Democratic Republicans, Jefferson en Aaron Burr, evenveel stemmen kregen voor het presidentschap. Na ettelijke stemrondes in het Huis van Afgevaardigden won Jefferson. Maar de twee scenario’s die voortkwamen uit twee verkiezingen moesten in de toekomst worden vermeden. Het Twaalfde Amendement uit 1804 droeg het Kiescollege op om apart te stemmen voor president en vice-president. Daarmee zou een patstelling als in 1800, of een president en vice-president van verschillende partijen, moeten worden voorkomen.
De praktijk ging door de jaren heen nog verder, ten gunste van verdere betrokkenheid van de bevolking. In 1832 hielden bijna alle staten presidentsverkiezingen door het volk via verkiezingen van de kiesmannen die waren genomineerd door de partijen. Sinds het begin van de 20e eeuw brengen mensen hun stem uit direct voor de presidentskandidaat naar keuze, en benoemen de staten de kiesmannen die waren voorgedragen door de winnende partij: een ‘winner-takes-all’ systeem. Zoals het Hooggerechtshof in de recente zaak Chiafalo et al v. Washington uiteenzette, is het al sinds 1800 een gewoonte en zelfs wettelijke plicht voor de kiesmannen om te stemmen op de kandidaat die in de desbetreffende staat de meeste stemmen heeft gekregen, en de kiesman mag ook een boete worden opgelegd als hij die plicht niet nakomt (‘faithless elector’).
Een president kiezen
Kortom: Amerikanen stemmen per staat, en hoewel ze op het stembiljet (figuurlijk) een kruisje zetten naast de presidentskandidaat naar keuze, zijn het de kiesmannen die formeel de president kiezen. Elke staat heeft een aantal kiesmannen gelijk aan het aantal Congresleden. De kandidaat die de meeste stemmen in een staat krijgt, krijgt ook de stem van alle kiesmannen. De kandidaat die in totaal 270 kiesmannen of meer bij elkaar sprokkelt wint vier jaar in de Oval Office. Dit is de reden waarom nationale peilingen niet zoveel zeggen, en dat campagnes focussen op bepaalde staten met een groot aantal kiesmannen en/of staten die mogelijk anders kunnen stemmen dan in de vorige verkiezingen. Donald Trump won verrassend staten als Wisconsin, Michigan en Pennsylvania. Niet alleen omdat Clinton niet de beste kandidaat was of dat Trump’s boodschap resoneerde, maar ook omdat de Clinton campagne er teveel vanuit ging dat die staten toch wel Democratisch zouden stemmen. Andere staten krijgen minder aandacht omdat ze weinig kiesmannen te beiden hebben (bv. Alaska en North Dakota hebben allebei drie kiesmannen). Tegelijkertijd kunnen staten die relatief weinig inwoners hebben, maar zogenaamde ’swing state’ zijn – bijna gelijk verdeeld tussen Democraten en Republikeinen – heel veel invloed en aandacht krijgen in de campagne. In 2020 is het niet anders. Alleen het lijstje van ’swing states’ kan licht veranderen per verkiezingscyclus.
Hervorming Kiescollege
Als gevolg van het 2016 trauma waren Democraten veel minder verlegen als het ging om hervorming van het Kiescollege. Of liever gezegd, afschaffing van het Kiescollege. Met name Pete Buttigieg, die de Iowa caucus won, maar uiteindelijk kansloos het veld moest verlaten, maakte het een vast onderdeel van zijn verkiezingsspeech. Het is echter de vraag of afschaffing er ooit van gaat komen, want afschaffing zou een aderlating zijn voor de zogenaamde ‘red states’, staten waar Republikeinen altijd een meerderheid hebben, maar waar relatief weinig mensen wonen. De vrees is dat bij een nationale presidentsverkiezing dichtbevolkte staten als het liberale Californië en New York in Amerika de dienst gaan uitmaken. En omdat de kans op afschaffing zo klein is proberen staten het op andere manieren. Eén zo’n manier is de National Popular Vote Interstate Compact, waarin een aantal staten met elkaar afgesproken hebben, en wetgeving daarvoor hebben aangenomen, om voor hun staat de kiesmannen toe te kennen aan de kandidaat die nationaal de meeste stemmen heeft gekregen. Deze afspraak gaat gelden als staten die samen 270 kiesmannen vertegenwoordigen en daarmee dus de president kiezen op basis van het nationale stemmenaantal. Tot op heden hebben 16 staten de nodige wetgeving aangenomen die 196 kiesmannen vertegenwoordigen, voornamelijk staten die traditioneel Democratisch stemmen. Voor 2020 zal het in ieder geval nog niet van belang zijn.